Het werkwoord speelt de belangrijkste rol in een zin. Vaak aangeduid als simpelweg een "doen" woord, het werkwoord uit ofwel:
- het onderwerp van de actie (voorbeelden: lopen, springen, eten, luisteren), of
- de toestand van het onderwerp (voorbeelden: zijn, leven, bestaan).
In tegenstelling tot het Nederlands vormen Spaanse werkwoorden nogal een lastig onderdeel, omdat het werkwoord veranderd met elk persoon en in elke tijd. Hier zullen we de dingen eenvoudig en in de tegenwoordige tijd houden.
Vergelijk de vormen van het werkwoord "eten" ("comer", in Spaans) met de Spaanse vertalingen:
Nederlands | Spaans | ||
ik | eet | yo | como |
jij | eet | tú | comes |
hij/zij/het | eet | é /ella | come |
wij | eten | nosotros/nosotras | comemos |
jullie | eten | vosotros/vosotras | coméis |
hun | eten | ellos/ellas | comen |
Werkwoord Uitgangen
Alle Spaanse werkwoorden eindigen op een van de volgende manieren:
- -ar (amar, asar, borrar, estudiar, hablar, jugar, saltar, tomar)
- -er (beber, comer, comprender, leer, temer, vender)
- -ir (mentir, pedir, sentir, subir, vivir)
Hoewel er zeker een verzameling van de zogenoemde "onregelmatige" werkwoorden zijn, volgen de regelmatige werkwoorden hetzelfde patroon als andere werkwoorden waarmee ze de uitgangen delen. De stam van het werkwoord (het deel tot aan de -ar, -er of -ir) blijft hetzelfde, terwijl de uitgangen worden vervangen afhankelijk van de persoon.
WERKWOORDEN EINDIGEND OP -AR
Persoon | -AR werkwoord uitgangen | SALTAR (springen) TRABAJAR (werken) |
yo (ik) | -o | salto (ik spring) trabajo (ik werk) |
tú (jij) | -as | saltas (jij springt) trabajas (jij werkt) |
él/ella (hij/zij) | -a | salta (hij/zij springt) trabaja (hij/zij werkt) |
nosotros/as (wij) | -amos | saltamos (wij springen) trabajamos (wij werken) |
vosotros/as (jullie) | -áis | saltáis (jullie springen) trabajáis (jullie werken) |
ellos/ellas (zij) | -an | saltan (zij springen) trabajan (zij werken) |
WERKWOORDEN EINDIGEND OP -ER
Persoon | -ER werkwoord uitgangen | COMER (eten) COMPRENDER (begrijpen) |
yo (ik) | -o | como (ik eet) comprendo (ik begrijp) |
tú (jij) | -es | comes (jij eet) comprendes (jij begrijpt) |
él/ella (hij/zij) | -e | come (hij/zij eet) comprende (hij/zij begrijpt) |
nosotros/as (wij) | -emos | comemos (wij eten) comprendemos (wij begrijpen) |
vosotros/as (jullie) | -éis | coméis (jullie eten) comprendéis (jullie begrijpen) |
ellos/ellas (zij) | -en | comen (zij eten) comprenden (zij begrijpen) |
WERKWOORDEN EINDIGEND OP -IR
Persoon | -IR werkwoord uitgangen | VIVIR (wonen) SUBIR (instappen) |
yo (ik) | -o | vivo (ik woon) subo (ik stap in) |
tú (jij) | -es | vives (jij woont) subes (jij stapt in) |
él/ella (hij/zij) | -e | vive (hij/zij woont) sube (hij/zij stapt in) |
nosotros/as (wij) | -imos | vivimos (wij wonen) subimos (wij stappen in) |
vosotros/as (jullie) | -ís | vivís (jullie wonen) subís (jullie stappen in) |
ellos/ellas (zij) | -en | viven (zij wonen) suben (zij stappen in) |